Gelukkig was daar op de slotdag vorige week vrijdag het bericht uit Brussel dat de regeringsleiders van de Europese Unie een klimaatakkoord overeen waren gekomen. De dag was gered, Europa liet zien nog steeds een voorbeeldfunctie te kunnen vervullen als het om de aanpak van het klimaatprobleem gaat en iedereen kon toch met een goed gemoed weer naar huis.
Helaas leek het geheel bij nadere beschouwing eerder op een Europese goed-nieuws-show dan op daadwerkelijke vooruitgang. Iets wat bijvoorbeeld Al Gore in zijn speech in Poznan duidelijk liet merken. Die maakte aan bijna ieders adres een compliment, behalve aan dat van de Europese Unie.
Want beleidsmatig gezien stelt het nieuwe Europese klimaatverdrag, dat nog deze week door het Europees parlement goedgekeurd zal worden, niet zoveel voor. Los van de (op zich begrijpelijke) uitzonderingen die zijn gemaakt voor energieproducenten in landen als Polen, Roemenië en Hongarije en het voorspelbare bezwijken van de regeringsleiders voor de lobby van met name de auto-industrie, spreekt uit het akkoord vooral de onmacht om tot daadwerkelijk verdere opschoning van de Europese energievoorziening te komen.
De plechtige belofte om 20 procent duurzame energie te produceren in 2020 zal namelijk voor minimaal de helft gerealiseerd gaan worden door de aankoop van zogenaamde CDM-credits, voortkomend uit het Clean Development Mechanism, dat rijke landen de mogelijkheid biedt een deel van hun CO2-reductie te realiseren door te investeren in duurzame projecten in armere landen, waar de kosten van het realiseren van duurzame oplossingen vaak lager zijn. Een op zich mooi mechanisme, dat onder het Kyoto-protocol tot stand is gekomen, maar dat ook veel kritiek ontvangt, omdat de resultaten ervan vaak te moeilijk meetbaar zijn.
Een en ander betekent dat de daadwerkelijke terugbreng van CO2-uitstoot die per 2020 op Europees grondgebied zal plaatsvinden, niet meer dan 8 à10 procent bedraagt. En dat betekent dat de EU met een duurzame energievoorziening van bijna 7 procent op dit moment al bijna zover is. Kortom: op Europees grondgebied gebeurt niet veel. Waarom eigenlijk niet?
Kostbare duurzame initiatieven krijgen van nationale overheden slechts het groen licht als ze gekoppeld zijn aan de mogelijkheid om er op de langere termijn economisch voordeel uit te halen. Dat is de reden dat Duitsland het aan heeft gedurfd via een slim energietarief jaar op jaar miljarden te investeren in een ontluikende solar industrie. Duitsland is ondertussen wereldmarktleider in solar, heeft meer dan 250.000 mensen aan het werk in die business en – wat meer is – het is een industrie die kredietcrisis-bestendig blijkt. Duitsland heeft dus zijn economische structuur weten te versterken; geen overbodige luxe gezien de problemen in de auto-industrie.
Hetzelfde geldt voor Denemarken, dat in de jaren negentig zijn kaarten zette op windenergie en daar ’s werelds grootste windmolenproducent Vesta aan over heeft gehouden. Daarmee aten de Denen de kaas van het Nederlandse brood. Begin jaren negentig verkeerde ons land in de beste positie om ‘wind’ naar zich toe te trekken. Maar door de gevestigde energiebelangen en onze gas-gedreven luxepositie was de Nederlandse overheid niet bereid tot een bewuste industriepolitiek over te gaan en wisten de Denen met een agressief subsidiebeleid de sindsdien onstuimig gegroeide windindustrie naar zich toe te halen.
Maar daarmee zijn de grote winstkansen van de duurzame economie wel verdeeld. Frankrijk is belangijk in kernenergie en zal dat gezien de politieke gevoeligheid van het onderwerp in andere landen gewoon blijven. En ondertussen maakt Spanje gebruik van de overvloedige aanwezigheid van zon om zonnecentrales te bouwen, gewoon omdat dat daar met rendement kan.
Wat doet Nederland? Dat probeert vooral logistiek een positie in te nemen – zoals het eigenlijk altijd heeft gedaan. Rotterdam moet dé overslaghaven worden voor biobrandstoffen en met de infrastructurele kennis van wat tegenwoordig GasTerra (voorheen Gasunie) heet, moeten we de belangrijkste draaischijf (gasrotonde) in Europa worden voor de handel in en doorvoer van aardgas. Gas zal deze komende eeuw een steeds grotere rol spelen, omdat de voorraden wereldwijd nog een stuk groter zijn dan die van olie. Het is bovendien schoner. Tot slot ruikt Nederland een kans in de veelbesproken afvang van CO2 (CCS). Een technologie die naar verwachting in 2030 volwassen zal zijn en waar bijvoorbeeld Shell een belangrijke rol in denkt te kunnen gaan spelen.
Kijken we vanuit dit perspectief even goed naar het onderhandelingsresultaat, dan wordt plotseling een boel duidelijk. De rek is eruit, want er zijn geen grote zakelijke kansen meer voor overheden om op in te springen. In Duitsland bijvoorbeeld is de ruimhartige subsidiëring van de solar industrie afgelopen zomer flink teruggedraaid ten faveure van windmolens die in noordwestelijke landen nu eenmaal hoger rendement leveren. De zonneproducenten zullen meer en meer op eigen benen moeten staan, wat ook logisch is. Maar niet gevreesd, met behulp van de vele CDM-euro’s die straks te verdelen zijn, zullen ze in zonrijke landen vruchtbaar zaken kunnen doen.
Duitsland en Frankrijk was het bijgevolg vooral te doen om het ontzien van de auto-industrie, waar ze in geslaagd zijn. Nederland, dat enkele weken geleden nog een subsidie van 60 miljoen euro verdeelde onder Shell en Suez voor proefprojecten met CCS, slaagde er op de valreep nog in het EU-budget voor die technologie te verdubbelen. Stel je voor: u en ik betalen oliegigant Shell - die jaarlijks een miljard of veertig winst maakt - om straks, rond 2030 een stevige positie in de CCS-markt te bemachtigen. In de tussentijd bouwen we er gewoon een paar kolencentrales bij (die van E.on op de Maasvlakte gaat gewoon door) waarmee we tot die tijd de CO2 –vervuiling alleen maar doen toenemen. En die vervuiling kopen we grotendeels af door via het CDM schone projecten te financieren in landen als China en India.
Op zich is met dat laatste niets mis. Juist in de aanpak van het CO2-probleem in opkomende economieën is enorme winst te behalen. Maar dan zou je verwachten dat er plannen waren gesmeed om het Clean Development Mechanism robuuster en transparanter te maken. Helaas, ook die ontbraken. Want als je belangen eenmaal behartigd zijn, wat zou je je dan verder druk maken?
Over Pierre de Winter
Pierre de Winter is freelance journalist.