Oud?
Het scholingsfonds van de OR’s, GBIO, verzamelt sinds 2002 cijfers over OR-leden en ook dit jaar kwamen de cijfers op tafel. Niet over ruitjesbloezen maar wel over leeftijd, geslacht, opleiding en vakbondslid.
Een derde van de OR-leden is jong (tot 40 jaar), eenderde middelbaar (tussen 40 en 50) en eenderde oud (50 plus). Deze verdeling is geen keurige afspiegeling van de opbouw van de beroepsbevolking. Het aantal 50-plussers is oververtegenwoordigd en het aantal ‘middelbaren’ te laag. Als je kijkt naar het cohort tussen 30 en 40 jaar, dan zie je dat dit in de loop van de jaren afneemt. Het aantal vrouwen in OR’s neemt toe. In 2003 was nog ruim 41 procent vrouw. In 2007 is dat naar ruim 43% gestegen. Het opleidingsniveau van het gemiddelde OR-lid is MBO en hoger. Ruim eenderde heeft een MBO-achtergrond en een vergelijkbaar percentage geldt voor OR-leden met een HBO-achtergrond.
Voor een deel klopt het imago van het OR-lid dus, voor een deel ook niet en dat steeds minder. De grootste groep zijn inderdaad oudere blanke mannen. Maar het zal me niet verbazen als de OR een geslachtsconversie zal laten zien. Over tien jaar zitten er meer vrouwen in de OR dan mannen.
Achterhaald?
In het artikel ‘Hoogste tijd voor OR 2.0’ in Slow Management van herfst 2008 gaat journalist Pierre de Winter op de vraag of OR’s niet achterhaald zijn en of de medezeggenschap niet op een nieuwe leest moet worden geschoeid. Dit actuele vraagstuk begeleidt het instituut OR sinds haar oprichting in de jaren vijftig. Stelselmatig zijn er nota’s voor vernieuwing geschreven en zijn er wettelijke aanpassingen gedaan om de OR andere machtsmiddelen te geven. Op dit moment ligt er een wetsvoorstel bij de Raad van State waarin de OR spreekrecht op de aandeelhoudersvergadering krijgt.
Hoewel de adequaatheid van de OR een permanent thema is, is dit urgenter dan ooit. Sinds 1989, de val de Berlijnse muur, zijn de economische verhoudingen aanzienlijk veranderd en sinds 2008, de kredietcrisis, opnieuw.
Scheiding strategie en operatie
Een belangrijke verandering is de mondialisering geweest. Deze heeft ertoe geleid dat het beslissingscentrum van organisaties zich verder van de operatie heeft verwijderd, niet alleen in bureaucratische maar ook in geografische zin. Kon de OR vroeger eenvoudiger meepraten op topniveau, tegenwoordig is dat veel lastiger geworden. Hoe moet je als OR in Stadskanaal meepraten met een headquarters in Parijs of Londen, als dat al zou mogen van de wet. Men ziet dan ook dat OR’s de laatste jaren vooral de gevolgen van managementmaatregelen aan het opvangen zijn en zich terugtrekken op hele operationele zaken zoals vakanties, werktijden. Dit probleem is ook op politiek niveau herkend en in 2009 zal de Europese Commissie met voorstellen komen die een Europees stelsel van de medezeggenschap moet regelen. Dat zal nog een lastige kluif zijn en ook een kwestie van jaren omdat elk land zijn eigen wettelijke kaders heeft voor de medezeggenschap. Maar dat de OR niet meer bij de mondiale machtsverhoudingen past moge duidelijk zijn.
Twee arbeidsmarkten
De arbeidsmarkt kent inmiddels twee segmenten, en wel van hoogwaardige, kennisintensieve en van laagwaardige, kennisarme arbeid. Professionals van diverse pluimage behoren tot het eerste segment, productiewerkers in de intensieve menshouderij tot de tweede. In de wandelgangen hoort men zeggen dat de populariteit van OR’s op de kennisintensieve deel van de arbeidsmarkt minder is dan in het productieve deel. Professionals geven op een andere manier hun medezeggenschap vorm: meer via individuele onderhandelingen en meer via de inhoud van hun werk dan via de OR. Een onderzoek hiernaar heb ik niet kunnen vinden of ik moet het jammerlijk gemist hebben. De OR zou beter geschikt zijn bij productiebedrijven omdat hier de traditionele verhoudingen tussen management en werknemer nog het meest bewaard zijn gebleven. Voor de professionele organisatie zou de OR een achterhaald instituut zijn. De OR zou meer een netwerkachtige structuur moeten krijgen die past bij de professionele organisatie, zo stellen deskundigen wel voor.
Er is een tweede tweedeling op de arbeidsmarkt: die tussen flexwerkers en vaste krachten. De laatste zien hun belangen vertegenwoordigd in OR’s, de eerste groep pas na twee jaar. Wanneer een uitzendkracht 24 maanden bij dezelfde werkgever werkt krijgt deze zowel actief als passief kiesrecht. Er zijn wel voorstellen gedaan om deze periode tot een half terug te brengen maar deze hebben nooit kracht van wet gehaald. De gebrekkige medezeggenschap voor flexwerkers is urgent omdat inmiddels een zesde van de werknemers in Nederland tot het flexetariaat behoort. De OR past niet bij de flexibilisering van de arbeid en verwordt vooral tot een instrument van het zittende personeel.
Jong en oud
De OR is niet jong, zo blijkt uit de statistiek. De verklaring hiervoor wordt wel gezocht in de spitsuurepisode van het moderne menselijke bestaan. Jonge werknemers hebben het gewoon te druk, vooral als zij met gezinsvorming bezig zijn. Dit lijkt me plausibel maar toch zou ik een andere verklaring willen opwerpen, die meer met de mobiliteit te maken heeft. We weten dat jonge mensen eenvoudiger naar een andere baan stappen dan oudere. Bevalt hen iets niet, nou, dan zoek je toch iets anders. Althans dat was het geval voor de kredietcrisis. Oudere werknemers blijven langer zitten en uiten hun ongenoegens niet met hun voeten maar met hun mond. De OR zou daarmee een ongeschikt instrument voor jonge werknemers zijn.
Na de kredietcrisis
De OR heeft het Angelsaksische tijdperk overleeft en is in de afgelopen jaren zelfs, zij het minimaal, sterker geworden. Toen oud-minister De Geus in 2005 de machtsbasis van de OR op neoliberale leest wilde schoeien door dit instituut een aanzienlijke hoeveelheid macht te ontnemen, kreeg hij met een grote oppositie in de Tweede Kamer te maken en moest hij bakzeil halen. Inmiddels heeft de SER er nog eens naar gekeken en een hopeloos verdeeld advies uitgebracht dat zich keurig schikt naar werkgevers (minder en zeker niet meer OR) en werknemers (meer OR). Donner heeft besloten verder niet aan het instituut OR te tornen, er wat spreekrecht bij te geven en de Europese voorstellen af te wachten. Zo zou de OR de OR blijven, ware het niet dat er een onvoorziene krediet- en economische crisis in de polder landde, die de economische verhoudingen op hun kop zette.
Wat gaat de crisis met de medezeggenschap doen? Allereerst is het voor OR’s en vakbonden ‘red alert, red alert’ met de herstructureringen en ontslagen in het vooruitzicht. Het wordt spitsuur. Pas geleden stond in NRC-next een aandoenlijk verhaal over de journalisten van de krant De Dag die per 1 oktober jongstleden is opgeheven: van de ene dag op de andere zonder dat er iets was geregeld. Ze waren naïef, die professionals, maar niet zo onnozel om er niet de expertise van een vakbond, de NVJ, bij te halen… om er nog wat uit te slepen. Deze reportage is een waarschuwing voor ons allemaal.
Vervolgens zullen de OR’s moeten nadenken over hun rol in de nieuwe gemengde economie die inmiddels uitgebroed wordt. De tijd dat de markt zaligmakend was, is echt voorbij, de politiek heeft weer een flinke vinger in de pap. Het is stakeholder voor en stakeholder na. Het woord Rijnlands komt bijna je neus uit. Medezeggenschap zal veranderen van een afgedwongen ‘gunst’ in een heilige plicht van meedoen. Onder dit gesternte zal de medezeggenschap nieuwe vormen gaan vinden.
Over Joep Schrijvers
Joep Schrijvers doet onderzoek naar westerse advies- en lesboeken voor vorsten, bestuurders en managers van Homerus tot Covey. Hij is schrijver van succesvolle, kritische boeken en artikelen over management, mens en maatschappij.