Laat in het bijzijn van Annegreet van Bergen niet vallen dat haar boeken appelleren aan de nostalgie naar de jaren vijftig. ‘Wat bedoel je met nostalgie?’, vraagt ze alert. ‘Als je bedoelt dat mensen terugverlangen naar de jaren vijftig, heb je het mis. Mensen vinden het leuk om herinneringen op te halen aan hun jeugd, dat wel. Dat hoort erbij, als je een zekere leeftijd bereikt. Maar terugverlangen? Absoluut niet. Dat merk ik bij de lezingen die ik geef. Mensen die mijn boeken niet hebben gelezen, willen nog wel eens suggereren dat het in de jaren vijftig allemaal veel beter was. Maar als zij zo’n opmerking maken, hoef ik niets te doen: de mensen die het boek wel hebben gelezen, grijpen meteen in en beginnen te vertellen over hoe zwaar het leven destijds kon zijn. U moest eens weten, zeggen ze dan.’
We zitten bij Annegreet van Bergen in de tuin, thuis in Zutphen. Het is een van de laatste warme dagen van het jaar: de zon schijnt weldadig. Maar het is de stilte voor de storm. De verschijning van haar nieuwe boek, Het goede leven, zorgt voor een druk programma. Lezingen, signeersessies, interviews, haar agenda staat vol. De eerste reacties op het nieuwe boek zijn lovend: vier sterren in de NRC én in het AD, enthousiaste reacties van de eerste lezers. Als ik haar vraag naar hoe de twee boeken zich tot elkaar verhouden, formuleert ze behoedzaam. ‘Je moet natuurlijk oppassen dat je zo’n succes gaat uitmelken. Ik zie Het goede leven niet als een opvolger, maar als een aanvulling. Gouden jaren was bedoeld om duidelijk te maken wat economische groei is, maar het boek bleek een herinneringsfabriek te zijn. Er kwamen nog zoveel mooie verhalen naar boven, via mijn website, bij lezingen of zelfs van mensen die mij op straat aanspraken, dat het zonde zou zijn om ze te laten liggen.’
Ananas
Net zoals Annegreet van Bergen in haar boeken grote ontwikkelingen beschrijft aan de hand van kleine gebeurtenissen, is het misschien goed terug te gaan naar de ontstaansgeschiedenis van Gouden jaren en Het goede leven. Het begon namelijk met een ananas. Ergens in 2011 stond Van Bergen thuis aan het aanrecht, klaar om een ananas aan te snijden voor het ontbijt. Het was de crisistijd en het ABP zou die dag zijn dekkingsgraad bekendmaken. Ze dacht terug aan de eerste echte ananas die ze gezien had. Dat was vlak voor Kerst, in 1961. Een delicatessenzaak bracht een verse ananas langs. ‘Een relatiegeschenk voor mijn vader. Hij vond het een geweldig cadeau en wij dus ook. In die tijd kenden we alleen die blikjes van Delmonte. Niemand van ons had ooit een verse ananas gezien. In 2011, aan het aanrecht, was ik mij opeens bewust van het contrast met de huidige tijd. Er is tegenwoordig geen supermarkt die geen verse ananas in het assortiment heeft, crisis of niet.’ Ze dacht terug aan een interview dat ze enkele jaren eerder voor Managementboek Magazine had gedaan met Jaap van Duijn, de econoom en voormalig Robeco-topman. Hij vertelde haar destijds dat het reële beschikbare inkomen per hoofd van de bevolking sinds de jaren vijftig was verviervoudigd. Opeens kwamen die twee dingen in haar hoofd samen: die ananas en de economische groei. ‘Die twee dingen combineren en onderzoeken, op basis van de feiten uit het verleden. Dat leek mij veel leuker dan gissen naar de toekomst, zoals veel economen graag doen.’
Ladder op de fiets
Dat is precies wat ze doet in haar boeken: de enorme gevolgen van de economische groei laten zien aan de hand van herinneringen aan het dagelijks leven. Talloze onderwerpen komen aan de orde, van korsetten tot sigarenbandjes, van roken tot televisie, van de middelbare avondschool tot het eigen horloge, streng gerangschikt naar thema. Ze dompelde zich onder in boeken en archieven en sprak tientallen mensen. ‘Een deel van Gouden jaren gaat bijvoorbeeld over arbeidsomstandigheden’, vertelt Van Bergen. ‘Dat vind ik een belangrijk onderwerp. Onze schilder, Rinus, kan tegenwoordig in zijn eentje steigers opbouwen. Binnenkort hoeft dat niet meer, want veel bedrijven hebben al de beschikking over hoogwerkers. Maar Rinus weet nog hoe zijn baas in de jaren vijftig zijn ladder op de fiets moest vervoeren. Als hij in de buitengebieden moest zijn, had hij geluk als hij een melkrijder vond die zijn ladder wilde meenemen.’
Voor een ander onderwerp, de mechanisatie in de landbouw, bezocht Van Bergen een beurs van oude landbouwmachines. ‘Ik had uitgevonden dat er in 1963 of daaromtrent voor het eerst meer tractoren dan paarden werden gebruikt. Op die beurs zei iedereen: je moet Wim Fels hebben, die ergens in de buurt van Doesburg een loonbedrijf had. Via het telefoonboek heb ik hem kunnen opsporen. Die man kon prachtige verhalen vertellen, bijvoorbeeld over de komst van de eerste combines uit Amerika. Aanvankelijk wilde niemand er iets mee te maken hebben, maar er was personeelskrapte, dus ze moesten er allemaal aan geloven. Dat zijn precies de verhalen die ik zocht: illustraties bij de grote ontwikkelingen die ik wil laten zien.’
Huishouden
Een van de hoofdstukken in Het goede leven waarin het best tot uiting komt hoe ingrijpend economische groei ons leven verandert, is dat over vrouwenemancipatie. ‘Dat is niet alleen een verandering in mentaliteit geweest’, stelt Van Bergen. ‘Die verandering werd gevoed door het feit dat vrouwen niet meer dagenlang met het huishouden bezig hoefden te zijn. Dat had verschillende redenen: dankzij de groeiende rijkdom kwamen er allerlei huishoudelijke apparaten, de AOW zorgde voor financiële zekerheid voor hun oude dag, zodat zij minder kinderen op de wereld hoefden te zetten. De anticonceptie werd ook steeds beter. Dat gaf vrouwen de mogelijkheid om meer te doen dan alleen het huishouden. Zij kregen ook de kans zich te ontwikkelen. Kinderen werden niet meer op hun veertiende aan het werk gezet, zoals mijn moeder heeft meegemaakt. Mijn grootvader was een ongeschoolde textielarbeider in Twente, die in de jaren dertig in de steun zat. Het geld was hard nodig, hoe weinig het ook was. Nu hebben meisjes een even goede opleiding als jongens, waardoor hun kansen op de arbeidsmarkt verbeteren. Op die manier draagt economische groei bij aan vrouwenemancipatie.’
Vooruitgang
Van Bergen formuleert heel precies, vrijwel altijd zonder te oordelen. ‘Dat is bewust’, erkent ze. ‘Ik schrijf ook zelden of nooit dat iets vooruitgang is. Vooruitgang is een waardeoordeel. Ik wil niet oordelen. Laat ik de gestegen mobiliteit als voorbeeld nemen. In 1960 kostte een Kever een modaal jaarinkomen. Een Volkswagen Up!, die volgens mij vergelijkbaar is met de Kever, kost nu een derde van een modaal jaarinkomen. Dat verklaart waarom de meisjes die mijn haar doen tegenwoordig ook een auto hebben. Een tweedehandsje weliswaar, maar toch. Het is niet voor niets dat er tweeënhalf miljoen mensen naar Soldaat van Oranje kunnen gaan. De meeste mensen genieten van die gestegen mobiliteit. Maar is het vooruitgang? Als ik kijk naar het landschap in Nederland, naar al die asfaltvlaktes in Nederland, en ik bedenk hoe al die weilanden er vroeger uitzagen, weet ik niet of dat wel vooruitgang is. Ik denk dat de kracht van het boek is dat ik mij daar ook niet aan waag.’
Slechts een enkele keer schemert haar mening tussen de regels door. Bijvoorbeeld wanneer ze de ‘kubieke meter speelgoed’ beschrijft die bij haar oude buren naar binnen wordt gedragen op de eerste verjaardag van hun kindje, of wanneer de wegwerpmode van Primark ter sprake komt. ‘Als ik op een zaterdag in een koopgoot kom en al die shoppende mensen zie, denk ik wel: waar moet het met de wereld naartoe? Voor veel mensen is economische groei synoniem aan consumentisme. Als dat zo was, zou ik er met veel minder liefde over schrijven. Het onderwerp gaat veel breder. Economische groei zorgt voor emancipatie van vrouwen, voor verbeterde gezondheidszorg, voor vrede, dat ik ergens omschrijf als een weldadig neveneffect van die groei. Dat vind ik veel belangrijker.’
We vergeten wel eens hoe goed we het hebben, zegt Van Bergen. Dat komt door de manier waarop ons brein werkt. ‘Als ik met de trein reis, en ik zie iemand op het perron met een rolstoel staan, zie ik al snel iemand van NS met een stellage komen om die rolstoel de trein in te helpen. Dan denk ik: wat een beschaafd land. Op alle stations is tegenwoordig een lift. En natuurlijk komt het wel eens voor dat er op het afgesproken tijdstip geen beambte aanwezig is. Dat staat meteen in de krant. Ik snap de woede van iemand die daar hulpeloos in zijn rolstoel staat, wij vinden het al vervelend om de trein te missen, maar kennelijk vinden wij het gewoon dat mensen in een rolstoel zelfstandig het land kunnen doorkruisen. Dat wij ons opwinden over die zeldzame keren dat het misgaat, is een metafoor voor hoe wij in het leven staan. Zo werkt het brein nu eenmaal. En daardoor verliezen veel mensen het zicht op hoe uniek de situatie is waarin wij leven.’
Over Hans van der Klis
Hans van der Klis is freelance journalist. Hij schrijft regelmatig artikelen voor Managementboek.