Hoe kwam jij in dit vak terecht?
In de jaren negentig werkte ik als beleidsmedewerker op het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Ik was jurist en stond bekend als iemand ‘die wel goed kon schrijven’. Maar ik werd pas formeel speechschrijver nadat onderwijsminister Jo Ritzen in de VS was geweest: daar bleken politici allemaal hun eigen speechschrijver te hebben. Nou, dat wilde hij ook. Ze vroegen mij daarvoor, ik had nauwelijks ervaring met speeches, nog nooit een speechschrijver gezien of gesproken, maar het leek me wel leuk. Zo ging het balletje rollen.
Voor het vak van speechwriting moet je geen groot ego hebben, schrijf je.
Inderdaad, we noemen het ook niet voor niets the dark profession. Dat is de magie van ons vak: het is nooit mijn speech, maar de speech van de spreker. Jij schrijft de speech, maar jouw naam staat er niet onder. Het publiek vindt een speech nou eenmaal geloofwaardiger als ze ervan uitgaan dat spreker ‘m zelf heeft geschreven. Daarom is het onze taak ons zo goed mogelijk in te leven in de spreker. Te weten wat die spreker wil zijn of lijken, wil uitstralen of bereiken. Ik zal niet snel zeggen welke speeches ik heb geschreven, of voor wie ik ze heb geschreven. Je wilt de magie in stand houden.
Moet je als speechschrijver de spreker goed kennen?
Dat helpt wel, maar is niet per se noodzakelijk. Los daarvan moet je, zeker in de politiek, een goede antenne hebben voor politiek en strategie: wat kan je de spreker wel laten zeggen, wat niet? Vergeet ook niet, mijn tekst gaat vaak eerst nog langs meerdere beleidsmedewerkers, politiek assistenten, woordvoerders, communicatiedirecteuren, noem maar op. En die verpesten het vaak! Dan vinden ze: dat kun je zo niet zeggen. Ze zijn er alleen op uit om reputaties te beschermen. Op zich ook wel begrijpelijk, maar er zijn wel grenzen. Als een bewindspersoon in een voorgesprek mij iets moois, grappigs of provocerends heeft verteld, wil ik dat graag gebruiken. Dus ja, dat kan voor aanvaringen zorgen. Maar daar moet je als speechschrijver ook mee om kunnen gaan, bijvoorbeeld door goed advies te geven.
Je schrijft dat de basis van speechschrijven nog steeds de klassieke retorica, is. Waarom?
Omdat de retorica, de leer van de welsprekendheid, de basis levert voor een overtuigende speech. Aristoteles beschreef al in zijn Ars Rhetorica de beroemde drie-eenheid ethos, logos en pathos. Ethos gaat over de indruk die een spreker wekt, over deskundigheid, uitstraling en, daardoor, geloofwaardigheid. Logos gaat over hoe je weet te overtuigen met argumenten. En pathos gaat over de emoties die je als spreker bij het publiek weet op te wekken, waardoor je boodschap eerder overkomt. Wat fornuis en kookboek zijn voor de kok, is de retorica voor De speechschrijver. Dat concretiseer ik in mijn boek via acht stappen, ofwel taken voor de speechschrijver.
Zo moet je zorgen dat de speech zowel bij de spreker past, als bij de luisteraars?
Ja. Nederlandse toehoorders raak je niet met Obama-achtige speeches: die zitten vol pathos, vol emotie, dat past niet in onze calvinistische polder. Ik weet van een Nederlands debatbureau dat trainingen ‘Leer spreken als Obama!’ aanbood. Onzin. Vertaal maar eens zo’n speech van hem. Die begint bijvoorbeeld met my fellow countrymen. Tja, dat werkt bij ons toch niet? Obama speecht met het pathos van een dominee. Dat Jesse Klaver probeerde te klinken als Obama, compleet met letterlijk vertaalde speechfragmenten, vond ik nogal doorzichtig. Ik geef in mijn boek vrijwel geen - vaak overbekende - voorbeelden van speeches van Obama, Churchill of Mandela. Daar zijn al genoeg boeken over geschreven. Met dit boek wil ik juist onze Nederlandse speechcultuur belichten. En de lessen die we daaruit kunnen trekken. Want wij doen ‘t hier echt nog niet zo slecht.
Je geeft veel, vaak prachtige, voorbeelden van speeches. Welke zie jij als de meest iconische?
Pff, dat zijn er heel wat. Zeker de laatste tijd snappen sprekers dat hun speech niet zonder pathos kan, dat ze meer moeten doen dan alleen maar informatie overdragen. Die ontwikkeling hebben we wel te danken aan excellente sprekers, van Pim Fortuyn tot Obama. Iconisch is de speech van hoogleraar Cleveringa in 1940, toen hij protesteerde tegen het ontslag van Joodse collega’s. Die speech staat bekend als filippica tegen de Duitsers, maar als je ‘m naleest, merk je dat er eigenlijk geen doorkomen aan is. Het is een vrij bureaucratisch verhaal, waarin het zoeken is naar zijn standpunten. Wat deze speech zo beroemd heeft gemaakt, is niet de verwoording maar het bijzondere momént van de toespraak. Ik noemde net al de heilige drie-eenheid van de retorica; maar het moment, ofwel kairos, is eigenlijk een vierde element dat van groot belang is voor een speech. Dat geldt ook voor de beroemde televisietoespraak van premier Joop den Uyl, tijdens de oliecrisis in 1973. Zijn verhaal, dat nog geen vier minuten duurde, was ernstig en persoonlijk: benzine ging op de bon, de verwarming moest lager, de gordijnen eerder dicht. Hij bood weinig perspectief maar was wel eerlijk. Wat bij de mensen vooral bleef hangen was de overtuiging dat de wereld van voor de oliecrisis nooit meer terug zou keren. Nou, dat was nogal wat. Ook hier: het ging vooral om het moment.
Wat vond je van de speech van Willem-Alexander op 4 mei 2020, op een lege Dam?
Die was echt geweldig. En dat lag niet zozeer aan de kwaliteit van zijn speech, want die is altijd goed. Nee, het was toch ook het wonderlijke moment van die lege Dam. De koning sprak veel natuurlijker dan we van hem gewend zijn; we kennen hem toch vooral van de Kerstboodschappen waar hij als een bang konijn in de koplampen staart. Nu sprak hij heel overtuigend, uitte zelfs kritiek op de houding van zijn overgrootmoeder, koningin Wilhelmina, in de oorlog.
CDA’er Elco Brinkman ging tijdens een speech opeens heen en weer lopen op het podium. Kan dat het effect van een speech versterken?
Ik vind het niks. Net of je naar een tenniswedstrijd zit te kijken. Nee, geef mij maar een katheder. Dat geeft je als spreker houvast en een houding. Je weet wat je met je handen moet doen. Het wordt anders als je voor een kleine groep spreekt. Dan kan het losser en spreek je het liefst uit je hoofd. Maar onthoud hoe dan ook: je hoeft echt niet de president van Amerika te zijn om een goede speech te houden. Het hoeft niet altijd groots en meeslepend te zijn. Soms zit het in de warmte van je woorden, of in een goedgekozen voorbeeld.
Over Paul Groothengel
Paul Groothengel is freelance journalist.