De laatste decennia zijn we op allerlei vlakken steeds beter gaan presteren. Gaan we door een evolutionaire groeispurt?
Als je door het Guiness Book of Records bladert zie je inderdaad dat we fysiek en mentaal tot veel meer in staat zijn dan we ooit voor mogelijk hadden gehouden. Maar dat komt niet doordat we ineens over een groter potentieel zijn gaan beschikken. We zijn nog steeds dezelfde mensen als honderd of vijfhonderd jaar geleden. Het verschil is alleen dat we dankzij effectievere trainingsmethoden beter zijn geworden in het ontsluiten van die mogelijkheden.
Wat maakt het verschil?
De traditionele manier van oefenen komt in feite neer op het voortdurend herhalen van een activiteit in de verwachting dat daarmee vanzelf een verbetering zal optreden. Tot op zekere hoogte gebeurt dat ook, maar na verloop van tijd zie je dat mensen een prestatieplafond bereiken, en op de automatische piloot gaan opereren. Oefenen is in dit opzicht niet meer dan het verwezenlijken van iemands aanleg. Dat is op zich prima, maar als je echt vooruitgang wil boeken moet je je bezighouden met wat ik omschrijf als doelbewust trainen. Die methode is er namelijk op gericht om vaardigheden op te rekken en niet eerder verrichte prestaties mogelijk te maken.
Hoe gaat doelbewust trainen in zijn werk?
Om te beginnen is het niet voldoende om een algemene verbetering na te streven. Je moet duidelijk gedefinieerde doelstellingen hebben die in kleine stapjes bereikt kunnen worden. Dat vereist niet alleen je volledige aandacht, maar ook dat je continu probeert om boven je huidige vermogen te presteren. Door uit je comfortzone te stappen dwing je je lichaam of je brein om zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Die flexibiliteit is zo groot dat zelfs gewone mensen buitengewone prestaties blijken te kunnen leveren. Er zal ongetwijfeld een limiet zijn aan onze cognitieve mogelijkheden, maar die grens hebben we nog niet bereikt.
Waar komt dat aanpassingsvermogen vandaan?
Ironisch genoeg van het gegeven dat cellen en weefsels zoveel mogelijk proberen om de status quo te behouden. Het menselijk lichaam is gericht op homeostase: de drang om systemen als bloeddruk, hartslag en spiercapaciteit stabiel te houden. Als een systeem zodanig onder druk wordt gezet dat de homeostase niet langer te handhaven is, reageert het lichaam met aanpassingen die tot doel hebben de stabiliteit te herstellen, bijvoorbeeld door een spier sterker te maken. Op deze manier kunnen we ook veranderingen in het brein teweegbrengen. Een beroemd voorbeeld is de geheugencapaciteit van Londense taxi-chauffeurs, die voor hun examen alle straten van de stad uit hun hoofd hebben moeten leren. De hippocampus, het deel van de hersenen dat verantwoordelijk is voor ruimtelijke oriëntatie, blijkt bij hen significant groter dan bij andere proefpersonen.
Uw onderzoek vormt een belangrijke inspiratiebron voor Malcolm Gladwells boek Uitblinkers. Daarin betoogt hij dat mensen met tienduizend uur oefenen ergens expert in kunnen worden.
Gladwells tienduizenduren-regel is te kort door de bocht. Om te beginnen verschilt het aantal uren oefenen per vaardigheid. Het kost bijvoorbeeld minder dan duizend uur om tot de besten ter wereld te horen op het gebied van geheugentechniek, terwijl winnaars van internationale piano-concoursen rond de vijfentwintigduizend uur hebben moeten trainen. Daarnaast gaat Gladwell er vanuit dat als je maar tienduizend uur met iets bezig bent, je op de een of andere manier vanzelf een expert wordt. Hij maakt geen verschil tussen doelbewuste training en andere activiteiten die als oefenen zouden kunnen worden bestempeld. Hij illustreert zijn theorie bijvoorbeeld met het rooster van de Beatles in Hamburg, die tussen 1960 en 1964 zo'n twaalfhonderd keer optraden. Een uur spelen voor live publiek is echter iets heel anders dan een uur lang geconcentreerd oefenen aan je zwakke punten om verbeteringen te bewerkstelligen. Waar Gladwell wél gelijk in heeft is dat het leveren van topprestaties een intensief en vaak jarenlang proces is. Niemand ontwikkelt buitengewone vaardigheden zonder een reusachtige hoeveelheid training.
U schrijft dat doelbewust trainen het best werkt als het gaat om mentale vaardigheden waarover andere mensen al beschikken, en waarvoor effectieve trainingstechnieken en feedbackmechanismen bestaan. Die zijn voor musici en schakers een stuk duidelijk dan bijvoorbeeld voor managers.
Bij vaardigheden waarbij een doelbewust trainingsprogramma ontbreekt moet je proberen om iets te vinden wat daar zoveel mogelijk op lijkt. Je kunt als manager bijvoorbeeld kijken bij wie de uitblinkers in je vakgebied zélf te rade gaan wanneer ze problemen hebben. Probeer vervolgens te achterhalen wat deze rolmodellen anders doen dan anderen, en wat die bijzondere prestatie zou kunnen verklaren. Hoe beter de training is af te stemmen op de prestaties van de toppresteerders in een bepaald gebied, hoe effectiever die waarschijnlijk zal zijn.
Wat is de rol van talent en IQ hierbij?
Veel minder dan je zou denken. Mensen met een hoog IQ of een natuurtalent blijken met name in het beginstadium een voordeel te hebben. Maar die voorsprong wordt op den duur steeds kleiner. Bij topmusici is er bijvoorbeeld geen enkele correlatie meer tussen de hoogte van het IQ en de kwaliteit van het uitvoeringsniveau. De hoeveelheid en de kwaliteit van de training speelt uiteindelijk een veel grotere rol.
Zijn er nog risico's verbonden aan doelbewust trainen?
Mensen die te enthousiast te werk gaan riskeren blessures en burn-out verschijnselen. Omdat doelbewust trainen honderd procent van je concentratie vereist kun je dit maar een beperkte tijd volhouden. Zelfs de experts slagen er niet in om meer dan vier tot vijf uur per dag aan hun training te wijden, en dan alleen nog door na elk uur een flinke pauze in te lassen. Veel uitblinkers doen na de lunch nog een dutje, zodat ze fris met een nieuwe sessie aan de slag kunnen. Nieuwelingen moeten het helemaal rustig aanpakken. Begin met een kwartier tot twintig minuten per dag, en bouw dat langzaam op.
Over Jeroen Ansink
Jeroen Ansink is journalist in New York. Hij schrijft en schreef onder meer voor HP/De Tijd, Elsevier Weekly Magazine en Fortune.com. Voor Managementboek schrijft hij interviews. Ansink voltooide een vrij doctoraal in de Letteren aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en behaalde het certificaat Business Journalism aan de Wharton Business School aan de Universiteit van Pennsylvania.