De auteur schetst op een boeiende wijze hoe onze traditionele industriële samenleving is getransformeerd tot een herseneconomie waarin kennis de belangrijkste grondstof is. Veel organisaties realiseren zich dat niet en blijven geloven in de kwaliteiten van managers. Kenniswerk laat zich echter niet zo sturen als productiewerk. Veel managementfuncties zijn dan ook achterhaald, aldus Ligteringen. De managers zelf doen er echter alles aan om hun macht te behouden.
Geen oppervlakkig en vlot geschreven boek
Anders dan de schreeuwerige kaft van 'Het nieuwe werken' suggereert is het boek geen oppervlakkige en vlot geschreven managementbestseller waarin de lezer al na het eerste hoofdstuk weet wat hem in de rest van het boek te wachten staat. Integendeel: het boek is een aaneenschakeling van bespiegelingen, feiten en opinies over de veranderingen die zich sinds de Industriële Revolutie in ons arbeidsbestel voltrekken. In de vorm van essays en reportages doet Ben Ligteringen verslag van zijn jarenlange studie van de geschiedenis van het werken. De auteur lijkt daarbij soms gehinderd door zijn grote kennis: de diepgravende inzichten van klassieke denkers à la Smith, Marx en Weber komen evenzeer aan bod als de modernste theorieën over globalisering, productiviteit en kenniswerk. Wat in al die geleerdheid nu eigenlijk de rode draad is van 'Het nieuwe werken' is de lezer daarom niet meteen duidelijk.
Niet meer van deze tijd
Pas vanaf hoofdstuk 9, dat gaat over het werken in de moderne 'herseneconomie', vallen de puzzelstukjes op hun plaats en maakt Ligteringen zijn punt. Zijn betoog komt erop neer dat de manier waarop ons werk is georganiseerd niet meer van deze tijd is. De toegenomen vraag naar diensten in combinatie met technologische ontwikkelingen zoals automatisering hebben de aard van het werk fundamenteel veranderd. In het industriële tijdperk met zijn systeem van massaproductie werkten de principes van Taylor en Ford nog prima. Productiewerk zoals het maken van auto's liet zich nu eenmaal gemakkelijk standaardiseren en meten. Zo kon Henry Ford aan het eind van een werkdag precies zien hoeveel T-Fords van de lopende band waren gerold. Op basis daarvan kon hij zijn arbeiders aansturen en hun productiviteit verhogen. Overal in de industrie hebben managers en machines er sindsdien toe bijgedragen dat de arbeidsproductiviteit kon groeien. Dit industriële model van standaardisering, bevel en controle werkt echter niet meer in de huidige 'herseneconomie', aldus Ligteringen.
Productiviteit meten
Onze nieuwe economie moet het hebben van zoiets ongrijpbaars als informatie, kennis en dienstverlening. Het 'nieuwe werken' is een kwestie van je hersens gebruiken, en daarmee immaterieel, arbeidsintensief en vaak een kwestie van maatwerk. De werkzaamheden van artsen, docenten, adviseurs en beleidsmedewerkers zijn moeilijk te standaardiseren, laat staan te meten. Toch hechten veel bedrijven en instellingen nog veel belang aan managers in de hoop dat net zoals in het industriële tijdperk een nuttige rol kunnen vervullen bij het verhogen van de productiviteit van het kenniswerk. De methoden die die managers toepassen om de productiviteit van hun personeel zichtbaar en meetbaar te maken stammen echter uit een tijdperk dat ver achter ons ligt. Volgens Ligteringen is de onverminderde toepassing van het industriële organisatiemodel in alle sectoren van de economie ('van T-Ford tot thuiszorg') een zorgelijke ontwikkeling: ook al hebben managers hun traditionele functie verloren, ze doen er alles aan om hun macht - en daarmee hun status en salaris - in stand te houden.
Stop de opmars van de manager
Dat is een interessante analyse, juist in een tijd waarin het aantal managers in de zorg en het onderwijs groeit en hun werknemers steeds meer worden afgerekend op outputgericht werken. Behalve een schat aan wetenswaardigheden over de historische ontwikkeling van ons arbeidsbestel biedt het boek van Ligteringen dan ook zeer zeker een eigentijdse boodschap: stop de opmars van de manager!
Over Gert-Jan Hospers
Gert-Jan Hospers is docent en onderzoeker Economische Geografie aan de Universiteit Twente en bijzonder hoogleraar City- en Regiomarketing aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Daarnaast is hij voorzitter van Stichting Jane, die het gedachtegoed van de Amerikaanse stadsactiviste Jane Jacobs propageert, en maakt hij deel uit van het wetenschappelijk comité van Cittaslow International.