Tijdens de Olympische zomerspelen van 1908 brak een schoonspringer bijna zijn nek toen hij een dubbele salto probeerde te maken. Vandaag de dag is de stunt een beginnersoefening, en leren de beste schoonspringers al tijdens hun middelbare schooljaren een vierenhalve salto. Honderd jaar geleden stond het wereldrecord marathonlopen op twee uur, vijfenvijftig minuten en achttien seconden. Vandaag de dag is dat net voldoende om je te kwalificeren voor de Boston Marathon, die de snelste atleten in iets meer dan twee uur uitlopen.
De menselijke grenzen zijn de afgelopen decennia niet alleen op het fysieke vlak enorm opgerekt. Ook mentaal presteren we steeds beter. In 1973 kon de Canadees David Richard Spencer 511 cijfers van pi onthouden, meer dan wie dan ook vóór hem. Vorig jaar lukte het Rajveer Meena uit India om de eerste zeventigduizend cijfers van pi uit het hoofd op te noemen.
Dit soort verbluffende prestaties zijn niet het gevolg van een of andere evolutionaire stroomversnelling, zegt de Zweeds/Amerikaanse psycholoog Anders Ericsson, die het fenomeen al zijn hele carrière bestudeert. Het verschil is dat mensen veel beter zijn geworden in het trainen van hun vaardigheden. In zijn baanbrekende boek Piek beschrijft Ericsson hoe de oefenregimes van de uitblinkers afwijken van die van de gewone sterveling. Reguliere trainingsmethodes zijn vaak niet meer dan het voortdurend herhalen van een activiteit in de verwachting dat daarmee vanzelf een verbetering zal optreden. Deze 'naïeve training' leidt ertoe dat mensen na verloop van tijd op de automatische piloot gaan opereren en daarmee een prestatieplafond bereiken.
Echte vooruitgang komt met wat Ericsson omschrijft als 'doelbewuste training'. Deze vorm van oefening concentreert zich op een specifieke uitkomst, maakt gebruik van relevante feedback, en vereist daarnaast dat mensen uit hun comfortzone komen. Doelbewuste training profiteert bovendien van het natuurlijke aanpassingsvermogen van de mens om nieuwe vaardigheden te creëren. De meeste daarvan komen tot stand met behulp van gedetailleerde mentale voorstellingen waarmee we situaties beter kunnen analyseren en adequater kunnen reageren, aldus Ericsson.
Het bijzondere aan Piek is dat het boek korte metten maakt met de gedachte dat geniale prestaties een uitvloeisel zijn van hoogbegaafdheid. Bovengemiddeld getalenteerde en intelligente kinderen boeken aanvankelijk inderdaad vaak sneller vooruitgang dan hun leeftijdsgenoten. Maar op de lange termijn vallen die genetische verschillen in het niet bij de gekozen trainingsmethode. Afgezien van sommige specifieke obstakels (zo zal iemand die klein van stuk is waarschijnlijk nooit een topbasketballer kunnen worden) is het pad naar de top verrassend egalitair. De voornaamste gave die uitblinkers bezitten is er een die we allemaal hebben: de flexibiliteit van ons brein en ons lichaam. Het enige verschil is dat de genieën onder ons die gave beter hebben benut, door zonder uitzondering keihard en doelbewust te werken.
Een ander mythe die Ericsson ontkracht is dat geprononceerde vooruitgang alleen is voorbehouden aan kinderen, wier hersenen nog niet volledig ontwikkeld zijn. Er zijn ongetwijfeld limieten aan wat de mens vermag, maar dat plafond is nog lang niet in zicht. Zo beschrijft Ericsson een man die op zijn 69e met karatelessen begon, en als zeventiger een blauwe band wist te halen.
Veel op het gebied van doelbewuste training is nog onbekend. Ericsson heeft geen wetenschappelijk antwoord op de vraag waar creativiteit precies vandaan komt, en laat het fenomeen inspiratie helemaal buiten beschouwing. De komende jaren zullen ongetwijfeld een schat aan nieuwe inzichten opleveren. Maar één ding is duidelijk: niemand hoeft meer onder de maat te presteren.
Over Jeroen Ansink
Jeroen Ansink is journalist in New York. Hij schrijft en schreef onder meer voor HP/De Tijd, Elsevier Weekly Magazine en Fortune.com. Voor Managementboek schrijft hij interviews. Ansink voltooide een vrij doctoraal in de Letteren aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en behaalde het certificaat Business Journalism aan de Wharton Business School aan de Universiteit van Pennsylvania.